28 mei 2020

In de achterliggende jaren lag de nadruk van verduurzaming vaak op terugverdien­mechanismen. Door te investeren in energiebesparende maatregelen probeerde men een ‘positieve businesscase’ te realiseren. In die berekeningen zaten veel onzeker­heden: het effect van menselijk gedrag, wijzigende belastingregimes en fluctuerende inkoopprijzen van energie. De financiële effecten van circulair materiaalgebruik waren al helemaal moeilijk te onderbouwen. Zonder harde financiële businesscase bleven maatregelen vaak uit.

Extrinsiek of intrinsiek

Drijfveren achter verduurzaming zijn extrinsiek of intrinsiek. Bij de eerste streven we naar een positief terugverdieneffect: investeren in verduurzaming levert in de exploitatie een dusdanig financieel voordeel op, dat de investering wordt terugverdiend. Een bekend voorbeeld: een duurzame klimaatinstallatie met lagere energielasten. Echter, we hebben geleerd dat het streven naar positieve terugverdieneffecten alleen niet tot voldoende verduurzaming leidt. We moeten ook ‘intrinsiek’ gemotiveerd zijn: verduurzamen om een leefbare wereld door te geven. We moeten bereid zijn anders te gaan leven. Dan verdienen we niet alle investeringen in financiële termen terug. Maar deze ‘betalen’ zich wel uit in een gezonde, duurzame leefomgeving op de lange termijn. Het wettelijk kader geeft deze intrinsieke motivatie een steun in de rug.

Verschillende scenario’s

Een recent voorbeeld van extrinsieke én intrinsieke motivatie is de studie naar verschillende scenario’s voor de huisvesting van de gemeente Krimpenerwaard. Van handhaving van de bestaande gemeentekantoren tot en met volledige nieuwbouw. Het College van B&W heeft het wettelijk kader voor de CO2-reductie én de eigen doelstellingen uit het Collegeakkoord (een volledig CO2-neutrale organisatie in 2050) centraal gesteld. Daarbij is het College bereid vergaande ingrepen te doen, ook als deze - zelfs niet op de lange termijn - financieel niet terugverdiend worden. In het nieuwbouwscenario is duidelijk geworden welke waarde het College toekent aan stapsgewijze maatregelen in de verduurzaming van de gemeentelijke huisvesting. Wanneer we de verschillende scenario’s naast elkaar zetten, blijkt dat handhaving van de bestaande gebouwen mét de noodzakelijke grootschalige renovatie uitgedrukt in Total Cost of Ownership (TCO) het gunstigst uitpakt. De gemeente is bereid een hogere TCO (ongeveer 8%) te accepteren ten opzichte van de huidige situatie om dit verduurzamingsscenario te realiseren. Echter, de doelstellingen van de Klimaatwet 2019 én van het eigen collegeprogramma blijken dan nog niet haalbaar. Handhaving van de bestaande (nul)situatie zonder maatregelen is geen optie vanwege de eis dat elk kantoorgebouw vanaf 1 januari 2023 minimaal energielabel C moet hebben.

Nul-op-de-meter

In een nieuwbouwvariant lukt het behalen van de doelstellingen wel. Eerst bereikt men energieneutraliteit (de energie voor de gebouwinstallaties wordt volledig duurzaam opgewekt). Met een extra stap behaalt men zelfs het niveau nul-op-de-meter: ook de energie voor de gebruiksinstallaties in de kantoren (computers, keukenapparatuur, koffieautomaten e.d.) wordt duurzaam opgewekt. Dit betekent een toename van de TCO met zo’n 25% door met name de kapitaallasten, een toename die deels weer gereduceerd wordt door de inverdieneffecten op de bedrijfsvoering van één centrale locatie. De gemeente is per saldo 3,5% per jaar duurder uit ten opzichte van de nulsituatie.

Laatste stap

Echter, met een traditionele bouwmethode op basis van een betonnen constructie is de CO2-footprint van de nieuwbouw fors groter dan die van renovatie van bestaande kantoren. De laatste stap is daarom het toepassen van circulaire houtskeletbouw, wat de laagste totale CO2-footprint oplevert. De hogere bouwkosten leiden tot een toename van de TCO met 14%, bovenop de eerdergenoemde 25%. Na compensatie voor de lagere bedrijfsvoeringslasten resteert een saldo van 15% aan meerkosten ten opzichte van de nulsituatie. Het College is bereid die te dragen voor het doel van verduurzaming.

Met alleen extrinsieke motivatie als drijfveer komt verduurzaming niet tot stand. De intrinsieke motivatie gesteund door het wettelijk kader maakt het wél mogelijk. Deze motivatie heeft een prijs, die we als samenleving bereid moeten zijn te betalen.

Michiel Otto is directeur bij HEVO en werkt op het grensvlak van organisatie­ontwikkeling, vastgoed en bouw. Met een scherp oog voor belangen adviseert hij bij strategische vraagstukken in de levenscyclus van vastgoed.

Meer weten?

Neem dan contact op met:

Bel me terug