24 oktober 2022

Samenvatting

  • In 2050 moet het onderwijs 95% CO2 gereduceerd hebben.
  • In het funderend onderwijs is gas de voornaamste energiebron.
  • Hoger onderwijs is al voor een belangrijk deel overgestapt op alternatieve warmtebronnen zoals stadsverwarming.
  • Mbo, hbo en wo zijn vaak verder met energiemaatregelen dan het po en vo, omdat zij hun budget zelf kunnen toewijzen en investeren.
  • De doorlooptijd van bouwprojecten is volgens experts te lang om de transitie te versnellen. Tussen initiatief en ingebruikname ligt soms wel zeven jaar.

Ook het onderwijs moet bijdragen aan de ambities die in het Klimaatakkoord zijn vastgesteld. Onderwijsgebouwen moeten in 2050 maar liefst 95 procent minder CO2 uitstoten dan in 1990. Voor het tussentijdse meetpunt in 2030 is de ambitie op 55 procent gezet. En in het Beleidsprogramma Versnelling Verduurzaming noemt het kabinet zelfs de ambitie ‘om te programmeren op 60 procent CO2-reductie’.

Vooral het funderend onderwijs (primair en voortgezet onderwijs) gaat daar een harde dobber aan hebben. De 7.900 scholen in het primair onderwijs en 1.420 in het voortgezet onderwijs stoten bij elkaar 635.000 ton CO2 uit per jaar. Maar het is zeker niet alleen het funderend onderwijs dat voor een torenhoge opdracht staat. Alle onderwijssectoren moeten er een paar stappen bij doen als ze in 2050 naar het gewenste doel willen. Bij het huidige tempo van verduurzaming zou niemand de doelstellingen halen, zo voorspellen de modellen.
 

HEVO verduurzaming onderwijsvastgoed Cobouw1.jpg

De hoge uitstoot in het funderend onderwijs in vergelijking met de andere onderwijssectoren is onder meer te verklaren doordat een groot deel van de voorraad in de jaren 60, 70 en 80 gebouwd is, en daarmee niet meer aan hedendaagse normen voldoet. Het gemiddelde schoolgebouw is 40 jaar oud en niet duurzaam, zo schrijft de Routekaart PO (primair onderwijs) en VO (voortgezet onderwijs). Bovendien beslaat het funderend onderwijs met zo’n 66 procent ook het grootste deel van het totaal aantal vierkante meters aan onderwijsvastgoed.

Energielabels

Uit een analyse van data uit de BAG- en KvK-registers blijkt dat van alle gebouwen met de functie onderwijs bijna 70 procent geen energielabel heeft. Relatief gezien hebben onderwijsgebouwen in stedelijke gebieden iets vaker een energielabel.

HEVO verduurzaming onderwijsvastgoed Cobouw2.jpg

Veel gasverbruik bij primair onderwijs en voortgezet onderwijs

Verder wordt in het funderend onderwijs veel gas verbruikt, terwijl in het hoger onderwijs al meer gebruik wordt gemaakt van alternatieve warmtebronnen. Uit de Herijking Sectorale Routekaarten mbo en hbo uit 2020 blijkt dat 5 procent van de mbo-scholen stadsverwarming heeft als hoofdbron. Bij hbo is dat al 28 procent. ‘Wij denken dat dit komt omdat hbo-opleidingen relatief vaker in grotere steden staan’, zegt Gerhard Jacobs, partner bij adviesbureau HEVO. ‘Daar zul je sneller een systeem met stadsverwarming aantreffen. Mbo’s staan meer verspreid door het land, ook in kleinere gemeenten waar deze voorzieningen nog minder ontwikkeld zijn.’

HEVO verduurzaming onderwijsvastgoed Cobouw3.jpg

Een belangrijke reden voor het verschil in toegepaste energiesystemen tussen funderend onderwijs en andere onderwijssectoren is het systeem van financiering, zegt Jacobs. ‘Mbo’s, hbo’s en universiteiten krijgen een lumpsum budget dat ze naar eigen inzicht kunnen besteden. Zij hebben al best wat geïnvesteerd in hun energietransitie. Het systeem voor basis- en voortgezet onderwijs is anders. Zij zitten in een veel langzamer traject met gemeentelijke verordeningen, subsidies en gemeentebesluiten.’

Lees ook: Financiering huisvesting funderend onderwijs is ‘een designfout’

Wicher Schönau, partner Huisvesting, Vastgoed en Facility Management bij TwynstraGudde signaleert precies hetzelfde probleem: ‘Gemeenteraden kijken voor de begroting voor zorg, armoedebestrijding, schuldhulpverlening etc. niet verder dan vier jaar. Onderwijshuisvesting is slechts een beperkte post op die begroting. Veel scholen zitten in gebouwen die boekhoudkundig al afgeschreven zijn. Maar de gemeente heeft geen automatisme dat bij het einde van de financiële levensduur opnieuw wordt geïnvesteerd in nieuwbouw of renovatie. Elk nieuw project drukt op de begroting. Dat is een fundamenteel probleem.’

Grote investeringen nodig

Om de klimaatdoelstellingen te behalen zijn grote investeringen nodig, zo blijkt uit de routekaarten die voor de diverse onderwijssectoren zijn opgesteld. In het hoger onderwijs zijn renovaties en aanpassingen aan de energievoorziening vaak voldoende.

In het primair en voortgezet onderwijs zijn in veel gevallen grotere maatregelen noodzakelijk, verwacht Jacobs: ‘Veel gebouwen zijn dusdanig verouderd dat een renovatie even duur of zelfs duurder zou zijn als nieuwbouw. In die gevallen kun je er beter voor kiezen om het gebouw helemaal te vervangen.’

HEVO verduurzaming onderwijsvastgoed Cobouw4.jpg

Hoe dan ook staat het totale onderwijs voor ‘een majeure opdracht’, zegt Jacobs. ‘Er zijn vele, vele miljarden nodig.’ Jacobs denkt dat de tussenmeting in 2030 een ‘lastig verhaal’ wordt. Dat heeft volgens de deskundige te maken met de doorlooptijd van projecten. ‘We denken bij projecten vaak aan de bouwtijd. In twintig maanden bouw je een school. Maar wat we vaak vergeten: de meeste tijd zit in de aanloop van planning, vergunningen en verordeningen, akkoorden, budget zoeken etc. Projecten duren van initiatief tot ingebruikname vaak wel zeven jaar. En als we even naar de kalender kijken: over zeven jaar is het al zo goed als 2030.’

Cruciale voorwaarden

Of klimaatdoelen van 2050 haalbaar zijn hangt af van het antwoord op drie cruciale vragen, denkt Jacobs.

  1. Stelt het rijk de miljarden die nodig zijn ter beschikking?
  2. Zijn er genoeg arbeidskrachten en materialen beschikbaar?
  3. Laten we de ambitie prevaleren boven het financieringsstelsel?

Jacobs licht het derde punt toe: ‘Er moet bereidheid zijn bij overheden om de processen te versnellen. Een goed begin zou zijn om de lumpsum-financiering zoals we die kennen van mbo, hbo en universiteiten ook toe te passen op het primair en voortgezet onderwijs.’

Wicher Schönau deelt die analyse: ‘Verduurzaming wordt een zaak van wet- en regelgeving. Linksom of rechtsom moet er dus geld komen. Van het rijk, óf je maakt het makkelijker voor scholen om zelf te financieren. Geef scholen in primair en voortgezet onderwijs de vrijheid zelf een begroting te maken.’ Financiers zijn er genoeg, zegt Schönau. ‘Bijvoorbeeld provinciale fondsen en lokale energiefondsen. Die willen maar al te graag geld belenen voor maatschappelijk vastgoed. En ook voor aantrekkelijke rentes van 1 tot 2 procent.’ Schönau wijst daarnaast op de nieuwe rijkssubsidie Dumava. ‘Scholen kunnen 30 procent op een investering terugkrijgen. Dat willen scholen graag, maar dan moeten ze wel de autonomie krijgen om er met de betrokken gemeente afspraken over te maken.’

Dit artikel is gepubliceerd in Cobouw. Voor dit artikel is gesproken met:

  • Gerhard Jacobs, partner HEVO.
  • Wicher Schönau, partner Huisvesting, Vastgoed en Facility Management bij TwynstraGudde.

Ook interessant

Meer weten?

Neem dan contact op met:

Bel me terug